Achtergronden
Over de familie De Berlaymont
De familie De Berlaymont
De familie De Berlaymont was in de zestiende eeuw een van de voornaamste adellijke families in de Nederlanden. Uit diverse boeken en publicaties, die handelen over het krijgsgeweld in de zestiende eeuw in de zuidelijke Nederlanden, heb ik het navolgende overzicht van een drietal belangrijke leden van deze familie overgeschreven en samengesteld.
Charles de Berlaymont
Charles, graaf van Berlaymont, baron de Hierges, Perwez, Beaurain, heer van Floyon, Haultepenne etc. (1510 - 4 juni 1578), erfde van zijn vader Michel van Berlaymont, heer van Floyon en Haultepenne, alle bezittingen en waardigheden en was kapitein van een bende van ordonnantie. Hij onderscheidde zich reeds als krijgsman in het leger van Karel V.
Charles de Berlaymont was een koningsgezind, Zuid-Nederlands edelman. Op 8 september 1554 werd hij benoemd tot stadhouder van Namen, in welk ambt Filips II hem op 12 maart 1556 bevestigde. Bovendien nam de koning hem op in de orde van het Gulden Vlies, op de kapittelvergadering van 28 januari 1556 te Antwerpen. Gedurende de troebelen was hij een trouwe steun van het koninklijk gezag, zowel als lid van de Raad van State als in zijn functie van voorzitter van de Raad van Financiën. Ook maakte hij onder voorzitterschap van Gravelle deel uit van de Raad van Beroerte, ook wel Bloedraad genoemd. De opposanten van het koninklijk gezag beweerden dat hij deel uitmaakte van de zogenaamde Consulta of Achterraad: het drietal personen dat achter de schermen de dienst uitmaakte in het land. Hoewel hij geen partij voor of tegen Granvelle wenste te trekken, hield hij zich ver van het Verbond der edelen. Toen de edelen op 5 april 1566 hun Smeekschrift aanboden, zou Berlaymont de angstige landvoogdes Margaretha van Parma hebben gerustgesteld met de woorden: `N’ayez pas peur Madame, ce ne sont que des gueux’, dat wil zeggen: `Wees niet bevreesd, Mevrouw, het zijn slechts bedelaars’. In een brief aan Filips II verklaarde Margaretha overigens de naam en de oorsprong van het woord Geuzen niet te kennen. Onder Alva was Berlaymont een van de onvoorwaardelijke steunpilaren van diens bewind. In de verwarring na de dood van diens opvolger Requesens behoorde Berlaymont tot de gevangen leden van de Raad van State en werd hij met weinig consideratie behandeld (4 september 1576). Op 19 januari 1577 werd hij vrijgelaten, niet alleen op voorspraak van Oranje, maar ook door toedoen van zijn eigen zoon, Gilles de Berlaymont, heer van Hierges, wegens diens verdienste voor de generaliteit. Onder Don Juan van Oostenrijk was hij de enige Nederlandse adviseur in een raad die verder uitsluitend uit vreemdelingen bestond, maar aangezien bij het Eeuwig Edict de Staten en de landvoogd overeenstemming bereikten, behoeft dit geen kritiek. Merkwaardig is wel dat Don Juan zich zo gemakkelijk meester kon maken van de citadel van Namen, waarvoor Berlaymont als stadhouder verantwoordelijk was (4 juli 1577). Een jaar later overleed Berlaymont. Hij was de vader van Gilles van Berlaymont, baron van Hierges (?-1579) en van Floris van Berlaymont, graaf van Lalaing (?-1626).
Anton van der Lem, (BN II, 250-254) merkt op dat Berlaymont merkwaardigerwijs ontbreekt in de Nederlandse biografische woordenboeken; een oude of moderne biografie ontbreekt eveneens. Het oordeel van Alva was geringschattend over hem, het oordeel van Requesens verwijtend: Berlaymont was onverzadigbaar als het ging om gunsten voor zichzelf of zijn familieleden. Zo wist hij zijn zoon Louis de Berlaymont te laten verkiezen als aartsbisschop van Kamerijk, hoewel deze zijn studie nog niet voltooid had - en dat na de invoering van de strenge eisen voor de nieuw te benoemen bisschoppen in de lage landen.
Gilles de Berlaymont
Zijn zoon Gielis van Berlaymont, baron van Hierges, was van 1572 tot 1579 stadhouder van Gelre en koos in 1578 openlijk partij voor de Spaanse koning. Hij trok in 1575 als stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht en Gelre vanuit de Betuwe met meer dan 10.000 man in de richting van Holland en nam op 28 juni het stadje Buren in en verscheen op 19 juli voor de muren van Oudewater. Na een dag schieten met zijn kanonnen slachtte het leger de gehele bevolking af, waarbij vrouwen en kinderen niet werden gespaard.
Gilles de Berlaymont sneuvelde in 1585 bij het beleg van Maastricht dat in de periode van 8 maart tot 29 juni plaatsvond onder leiding van voormelde Parma. Reeds in het begin van het beleg sneuvelde een keur van Spaanse officieren doordat de stad heroïsch en massaal werd verdedigd door een garnizoen en de bewoners van de stad, waaraan ook vrouwen, grijsaards en achtergebleven kanunniken deelnamen. Ondanks uitputting en een door Luikse hulp uitgebreide overmacht werd capitulatie op 26 juni nog van de hand gewezen. Uiteindelijk werd de stad op 29 juni binnengedrongen door de soldaten van Farnese. De stad was inmiddels zwaar bestookt. Vrijwel het gehele garnizoen en duizenden burgers verloren bij de driedaagse plundering het leven. Door het beleg en de emigratie naar Aken en elders werd de bevolking ongeveer gehalveerd. De belegering kostte Parma 480.000 gulden en 2500 gesneuvelden, maar zorgde ervoor dat er onenigheid ontstond onder de Staatse partij. Er volgde een uittocht van prelaten en edelen uit het Staatse kamp, de Koning gaf opdracht aan Parma om het banvonnis tegen Oranje af te kondigen, Filips van Egmond onderwierp zich aan de koning, Rennenberg liep op 3 maart 1580 over naar Spaanse zijde, in ’s-Hertogenbosch liep een greep naar de macht door de calvinisten op 1 juli 1580 op een fiasco uit, terwijl ook andere Zuid-Nederlandse steden hun trouw aan de koning bevestigden. Antwerpen was nog in handen van Orangisten maar onder hen brak een ware heksenjacht uit. In 1576 komen Spaansgezinde edelen, zoals de broers de Berlaymont: de graaf van Megen en de heer van Hautepenne, door volksoplopen in Luik en Brussel in levensgevaar te verkeren.
Omzwermingen van Claude de Berlaymont, heer van Haultepenne.
Zijn broer Claude van Berlaymont, heer van Hautepenne, heeft in dienst van de Spaanse koning Philips II de staatse legers in de opstandige Brabantse en Limburgse gewesten bestreden.
Het boek “Geschiedenis van Eindhoven, de stad van Kempenland” door L.G.A. Houben maakt melding van het feit dat Eindhoven in december 1577 door staatse troepen onder leiding van Jonkheer van Immerceel was ingenomen en de kerk door een beeldenstorm werd ontheiligd en geplunderd. In datzelfde jaar werd het weer bevrijd door een leger onder leiding van Berlaymont. De soldaten plunderden kasten en kisten, meubelen en huisraad werd weggeroofd. Het op het kasteel aanwezige graan werd in zakken geladen en weggevoerd. De bezettingsmacht leefde vervolgens op de zak van de plaatselijke bevolking.
Het jaar 1578
In 1578 werd Eindhoven wederom bezet door Duitse ruiters onder leiding van Jan Kasimir, maar begin 1579 werden zij verdreven door twee compagnieën schutters en vier compagnieën lansiers onder leiding van Haultepenne. Deze vroeg uit voorzorg in augustus 1579 aan Jan van Croy, graaf van Reuss, om de bezetting met 300 Walen te versterken. Deze hulptroepen waren echter slecht gedisciplineerd wegens onbetaalde soldij, zodat gevaar voor ongeregeldheden bestond. Een samenzwering door Goort van Eijck, heer van Blaartum, en Jan van Esch, kwartierschout, tegen Haultepenne werd ontdekt doordat een brief in zijn handen kwam. In juni 1580 werd Berlaymont ter hulp geroepen naar Heusden, maar gaf daar geen gevolg aan om Eindhoven niet onverdedigd achter te laten.
Juni 1581
Hautepenne nam in 1581 tezamen met Maarten Schenk met hulp van een verrader de stad Breda in. De wijze waarop deze inname plaatsvond stond destijds bekend als “de furie van Haultepenne”. Deze inname is beschreven door A.J. van der Aa in zijn boek “Geschiedkundige beschrijving van de stad Breda en hare omstreken” en G.G. van der Hoeven in zijn boek “Geschiedenis der vesting Breda”. De eerste maakt melding van een Bredaas spreekwoord: “het gelijkt wel naar de furie van Haultepenne” dat in die tijd is ontstaan en van toepassing zou zijn wanneer er sprake is van een grote toeloop van mensen. Haultepenne was van 1581 tot 1583 gouverneur van de stad Breda. Deze stad werd in 1590 met het befaamde turfschip weer onder de macht van de staten gebracht.
September 1581
Toen in 1581 het kasteel van Baarle, twee versterkingen in Tilburg, Hoogstraten en Tunhout door kolonel La Guarde was bemachtigd en Staatse troepen zich tussen Baarle en Hoogstraten verzamelden om met acht kanonnen Eindhoven te gaan aanvallen, vroeg Berlaymont Parma om meer ammunitie, waarop hij 3000 pond vanuit ’s-Hertogenbosch toegezonden kreeg. In Eindhoven bleven 600 man en een kornet Italianen achter, die geen tegenstand konden bieden tegen Staatse troepen die in Antwerpen waren ingescheept naar Heusden en vandaar uit naar Eindhoven waren opgemarcheerd. Een brief naar Parma om bijstand kwam te laat, zodat de stad Eindhoven eveneens met hulp van een overloper op 9 september 1581 door troepen van Tempel, gouverneur van Brussel, en De Jonghe, burgemeester van Antwerpen, werd ingenomen. Deze slachtten haast alle soldaten af, bestaande uit drie vendels Walen en Bourgondiers en een kornet Albanezen. Slechts kapitein Heilmans en een aantal soldaten gaven zich over. Kapitein Wencelin waarschuwde nog de bevelhebber van het garnizoen in Weert, Hans Snouck, die op zijn beurt de gouverneur van Roermond, kolonel Schenck, oorlogscommissaris Drencourt alarmeerde. Hulp van de garnizoenen die in Weert en Roermond gelegerd waren zou te laat zijn gekomen. Vanaf dat moment hadden de Staatse troepen weer vrij spel in de Kempen en begonnen wederom te plunderen.
September en oktober 1581
Parma gelastte Claudius van Berlaymont, heer van Haultepenne, Eindhoven wederom in te nemen en gaf bevel aan de gouverneurs van Roermond en Weert, aan de heer van Helmond en Don Gaston Spinola om daartoe al hun manschappen te bewapenen en ter beschikking te stellen. Dit werd bij brief van 14 september aan Haultepenne bevestigd, waarin tevens werd gemeld dat wanneer hij kannonnen nodig had hij vier of zes stuks van D’Estevin kon vragen. Schenk werd uit Friesland teruggeroepen met enige eskadrons en Italiaanse lansiers. Hij arriveerde op 30 september met twee kornetten ruiterij, de Italiaans lansiers en het Gelderse regiment, waarover hij tot bevelhebber werd aangesteld. Ondertussen hadden de Staatse troepen onder leiding van Filips, graaf van Holach, versterkingen aangelegd. Eind september sloeg Haultepenne zijn beleg op voor Eindhoven en maakte zich daarbij het huis ‘De Burgh’ te Stratum meester in het Poedersel, vlakbij de poort van Eindhoven. De Staatse troepen, bestaande uit 500 ruiters en 600 man voetvolk, staken daarop het klooster Marienhage in brand, waarna Gaston Spinola in de nacht van 26 op 27 september de ruïnes hiervan in bezit nam.
Haultepenne nam in Weert 3000 livres van veertig oude grooten op om zijn manschappen te kunnen betalen, en regelde kanonnen uit ’s-Hertogenbosch, aangezien de kanonnen uit Maastricht niet deugden. Hij verdreef Holach zekerheidshalve uit Helmond. Op 1 oktober 1581 meldde hij aan Parma dat graaf Karel van Mansveld met een legerafdeling in aantocht was om Eindhoven te kunnen omsingelen. Vanuit het klooster werd de sluis vernietigd, die het water in de grachten hield. De kanonnen uit ’s-Hertogenbosch (twee halve kartouwen en twee serpentijnen) werden bijna onderschept door troepen van Holach.
Op 7 oktober vroeg Haultepenne nogmaals versterking van de infanterie, aangezien het Gelders regiment onder leiding van Schenk uit slechts 500 man bestond en de troepen van Lecques niet waren gearriveerd. Op 9 oktober beschoot hij de stad en gaf aan de kapiteins Helmane, Lote en Hiselle opdracht om de stad te bestormen, waarna deze werd ingenomen. De bezetters gaven zich over en kregen vrije aftocht onder achterlating van wapens en bagage. Spinola miste een oog, Georg Rinaldini werd doorschoten, kapitein Allegry gedood en Jenico had brandwonden opgelopen.
In dezelfde periode belegerde Mansveld senior de plaats Doornik, maar kreeg daar geen voet aan de grond. Parma schreef nadat hij van de inname van Eindhoven had vernomen: “Hoe in Friesland en in de Kempen behalen onze troepen even zoovele overwinningen als zij aanslagen beproeven, terwijl wij hier werkeloos zouden blijven voor de muren? … Verdugo en Haultepenne kunnen roemen op meer overwinningen, met een handvol volks behaald, dan Alexander met zijn dappere legeroversten en een koninklijk leger!”
April 1582
Om te voorkomen dat Eindhoven een te sterke vesting zou kunnen worden gaf Parma op 20 april opdracht om alle werken te slechten en slechts kleine verschansingen aan te brengen. Het bestuur van ’s-Hertogenbosch verzocht echter op volledige ontmanteling van Eindhoven, waarmee Parma op 25 april instemde en opdracht gaf om enkel en alleen wallen op te werpen rond het kasteel. Barlaymont gaf op 11 mei echter te kennen het hier niet mee eens te zijn: “dat het een onmogelijk zaak was, alleen het kasteel te verdedigen, daar de wallen van het kasteel zo volkomen bestreken werden door de kerk en de toren, dat het daar onmogelijk zou zijn uit te houden. Dat het echter beter was de stad in dezer voege te versterken, zoals op bijzijnd kaartje werd aangegeven”. Parma keurde dit plan goed.
Hierdoor werden de wallen en grachten in een rechte lijn aangelegd van de Stratumse poort naar het kasteel. De omtrek van de vesting werd van de Woenselse poort naar het kasteel ook ingekrompen. De grens liep van de Genderloop in de Volderstraat naar de Gestelse poort, van waaraf de Hoogevonder achter de kerk werd bestreken. De nieuwe wallen en grachten werden aangelegd dwars door tuinen en eigendommen van burgers, waardoor er jaren later getuigenverklaringen van ouden van dagen aan te pas moesten komen om de oorspronkelijke grenzen vast te kunnen stellen.
Juni/Juli 1587
Uit “Een zestiende-eeuws vluchtelingenprobleem; Hoe Oisterwijkse wolwerkers asiel vonden aan de Bossche Weverplaats”, door Leo Adriaenssen; Brabants Heem 2001, vierde kwartaal, p.198-200:
Begin juni 1587 kreeg luitenant-generaal Hohenlohe van de Staten-Generaal de opdracht “om by alle mogelycke middelen ende hostile wegen te procederen ende doen procederen tot devastatie van alle de dorpen ende plaetssen, zoe in Brabant als elders onder ’t gewelt ende contributie van de vyanden gelegen, ten eynde door de voersz. devastatie nyet alleene de ruyteren ende knechten van deze landen eenich voordeel mogen genieten, maer oyck den vyant metterdaet verhindert worden doer verjaginge van de persoonen, beroovinge van de peerden, beesten ende andere have, affbrandinge ende vernielinge van de huyseren ende sterckten, daeruuyt zylieden het volck van oorloge van dese landen dagelijcx offenceren, zoewel in ’t genieten van de contributien als commoditeiten van ’t gewas, ende zal den Staten aengenaem ende den landen dienstich zijn tgene Zijne G[enade] desenaengaende sal exploicteren”.
In de meierij had Hohenlohe de handen vrij, want het Spaanse leger voerde op dat moment campagne in Vlaanderen. Toen de hertog van Parma op 26 juli hoorde dat er al 22 dorpen in de Kempen waren geplunderd en verbrand gelastte hij Claude de Berlaymont, heer van Haultepenne om het belaagde ’s-Hertogenbosch te hulp te schieten. Deze verliet de Rijnstreek, stak de Maas over bij Venlo en trof bij aankomst Helmond verbrand aan. Tevoren waren Loon op Zand (24 juni), Boxtel (25 juni) en Eindhoven (2 juli) al door Hohenlohe veroverd en op 4 juli was Helmond gevolgd. Deze vier plaatsen hadden militaire versterkingen, maar ook menig stategisch oninteressant dorp werd onderweg verwoest. Na de inname van Loon op Zand had Hohenlohe met zijn leger van 30 juni op 1 juli overnacht te Oisterwijk, van waar hij via Boxtel naar Eindhoven en verder naar Helmond was getrokken. Vervolgens nam hij, op weg naar de belangrijke schans van Engelen nabij ’s-Hertogenbosch, een omweg over Oisterwijk, waar hij op 11 juli aankwam.(…) Het volk van Hohenlohe hield op 11 juli 1587 vreselijk huis in Oisterwijk. Door het tijdstip van 2 uur in de nacht was de overrompeling volledig. Toen de soldaten waren uitgeraasd, stonden er in de rechte straat nog maar 22 van de zeshonderd woonhuizen overeind. Na inspectie bleken het zowel goede als slechte huizen te zijn, bewoond door vooral steuntrekkers die geen middelen hadden om te vertrekken. Van de meer dan driehonderd weefgetouwen die Oisterwijk rond 1570 had geteld, waren er nog maar drie in werking. Er kwam in een maand geen heel laken meer van het getouw, terwijl voordien meer dan honderd lakens per week werden geproduceerd. De raid van 1587 was de hevigste van een lange reeks oorlogsaanslagen die het dorp moest verduren. Holsteiners roofden de plaats al uit in 1572 en in 1574 volgde een overval door de geuzen van Geertruidenberg, die vijftien mannen doodden, de hele vrijheid uitplunderden en honderdvijftig huizen exclusief de schuren en stallen, inclusief het klooster, verbrandden. Ook de Spaanse legeroverste Houtepen had in 1580 honderdvijftig verbrande, verwoeste en gesloopte huizen op zijn conto geschreven en hij was noch de eerste noch de laatste die de oogst vernielde. De stad Den Bosch gaf in 1612 aan Houtepens nabestaanden hiervoor een lovend getuigschrift: “Il a battu plusieurs forts, comme a Oisterwijck, Loon opt Zandt, Engelen, Vlymen et Empel a la protection du plat paijs contre les incursions, ravaiges, brandschatz et domaiges des ennemis se tenans en villes de Huesden, Bommele, Woudrichem, Gertrudenberge et aultres places”. Van de kant van de rebellen roofde Hohenlohe de vrijheid in 1582 uit en in 1586 plunderde het garnizoen van Heusden de plaats geheel leeg.
Op 15 juli 1587 sneuvelde Haultepenne toen hij zijn manschappen te hulp schoot in ’s-Hertogenbosch. Sedertdien heet de schans te Engelen Crevecoeur. Van deze slag bestaat een gravure, getiteld “Pugna ad Engelam”, waarop rechts onderaan bij de letter K te zien is dat hij (Altapennius Buscoducum deportatus moritur) dood van het slagveld wordt afgedragen.