Criminele vonnissen

Vonnissen Arrondissements­rechtbank Breda 1850-1930 (strafza­ken)

 
Rijksarchief Noord-Brabant, inventarisnummer 116.01­.02
De tussen [.] geplaatste nummers zijn de desbetreffende inven­tarisnummers.
 
 

1.   1863, rolnummer 370 [70]    (in gevaar brengen van het ver­keer)

  • Adrianus Houtepen, 24 jaar, bouwmansknecht, geboren en wonende te Ginneken,
werd schuldig bevonden van het met paard en wagen over de spoorbaan te zijn gereden terwijl de wachters reeds het sein hadden gegeven dat de stoom­trein met stoomfluit in aan­tocht was, waardoor, zonder opzet, gevaar is ont­staan voor een stoomtrein zonder dat verlies van mensen­levens, verwonding of ander lichamelijk letsel daarvan het gevolg is geweest.
De rechtbank oordeelde conform de eis van de Officier van Justitie met inachtneming van verzachtende omstandigheden tot 14 dagen gevangenis met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding, zonodig bij lijfsdwang te verha­len.
 

2.   1917, rolnummer 4472 [548]   (verboden vervoer, smokke­larij)

  • Adrianus Houtepen, geboren te Dinteloord op 6 november 1872 en wonende te Steenbergen,
werd, nadat hij tezamen met Lambert Fraters, Jan Wiercks, Jan de Mooij, Jan Oerlemans, Cornelis Huijps, Jan Konings en Hubert Schepers op 2 juli 1917 's middags om drie uur ongeveer 300 meter ten westen van de spoorweg Roosendaal-Essen en op 1500 meter van de rijksgrens werd betrapt op het vervoeren van gezamenlijk 201 kilogram karnemelkzeep en 105 kilogram eetbaar plantenvet, dit alles verdeeld over acht dubbele pakken, overgebracht naar de Marechausseekazerne te Nispen en uitein­de­lijk veroordeeld tot 49 dagen gevangenisstraf met aftrek van voor­arrest.
 

3.   1867, rolnummer 332 [84]    (moedwillige mishande­ling)

  • Anna Maria Houtepen, weduwe van Arnoldus de Roij, 29 jaar, geboren en wonende te Chaam,
werd er van beschuldigd op 2 oktober 1867 met een werkneem­ster, Anna Vermeulen, in twist te zijn geraakt op een akker onder Chaam en haar daarbij enige slagen met de hand op het hoofd te hebben toegebracht. Blijkens twee processen-verbaal van 18 november en 2 december 1867 zou dit zijn gebeurd nadat Anna Vermeulen, 72 jaar, de aardappels stuk stak bij het rooien, waarna zij door de beklaagde bij de arm is gegrepen en van de akker is gejaagd.
Dit werd min of meer bevestigd door verschillende getuigen, die mede op het land werkzaam waren, te weten Jacobus van den Broek, 30 jaar, landbouwer, en zijn huisvrouw Huiberdina Hendaart alsmede Kee van Dun, 60 jaar, arbeidster te Chaam.
Gerardus Kouwelaar, 70 jaar, bij de gedaagde aan huis besteed, en Petro­nella Blas, 70 jaar, huisvrouw van Pieter Langenberg, tevens moeder van beklaagde hebben alleen gezien dat Anna Vermeulen bij de arm is gegrepen en van de akker is verwij­derd.
De beklaagde zelf ontkende en werd veroordeeld tot betaling van een geldboete van drie gulden en veroordeling in de kosten van het geding.
 

4.   1888, rolnummer 917 [182]    (belediging)

  • (Anna) Maria Houtepen, 21 jaar, wonende te Hoeven,
zou op 5 augustus 1888 te Hoeven tegen Wilhelmina Kuijstermans hebben gezegd: "Gij zijt een slenter, Ge hebt een kind gehad en vermoord". De Officier van Justitie eiste daarom een geld­boete van tien gulden wegens belediging zonder smaad. Beklaag­de verklaarde dat zij was uitgescholden voor slenter, waarop zij had gezegd, "dat zij maar naar de boomgaarden moest kijken want dat zij daar genoeg aan had".
De rechtbank oordeelde op 6 december van dat jaar dat geen straf opgelegd diende te worden, maar de beklaagde wel in de kosten van het geding veroordeeld werd.
 

4.   1904, rolnummer 387 [313]      (poging tot diefstal, dief­stal)

  • Anna Maria Houtepen, 37 jaar, huisvrouw van Johannes Brans, geboren en wonende te Hoeven,
werd schuldig bevon­den aan het op 21 mei 1904 stelen van een half pond boter en een steek spek, en een poging tot diefstal van een hoeveelheid boter en spek op 31 mei daarna door met een broodmes de grendel van de achterdeur van de woning van Adrianus Leijsen te hebben ver­schoven, maar daarbij omstreeks drie uur werd betrapt door veldwachter Dinge­nouts.
De Officier van Justitie eiste 5 maanden gevangenisstraf, maar de recht­bank veroordeelde gedaagde tot 3 maanden.
 

5.   1856, rolnummer 498 [28]    (verwonding door onvoor­zich­tig­heid)

  • Christiaan Houtepen, 23 jaar, bouwmansknecht, geboren en wonende te Gastel,
reed op 28 oktober 1856 's avonds met paard en wagen (een zogenaamde chais) door de Molenstraat van Roos­endaal achter een andere kar aan. Hij haalde deze kar na een harde roep in een snelle draf links in. Op het met keien bestraatte wegdek stond Geer­truida Knook, weduwe van Pieter de Rijk, echter een veld­wachter stond te pra­ten. De weduwe zag de chais op hun afkomen, waarschuwde de veldwachter, die zich omdraaide, maar tegelijkertijd door de burrie werd geraakt. Hij viel hierdoor tegen de weduwe aan, maar kon te teugels nog net grijpen en het paard tot stilstand brengen. Petro­nella Dirven, 56-jarige naaister en weduwe van Cornelis de Rijk, en Constanta Aert­rijs, 30 jaar en wonende te Roosendaal, konden dit allemaal bevestigen.
De rechtbank ontsloeg de beklaagde van alle rechtsvervolging, aangezien de benadeelden zich in het duister op een voor rijtuigen bestemde weg bevonden, en de beklaagde overi­gens op de juiste wijze de kar had ingehaald.
 

6.   1860, rolnummer 729 [52]    (verboden vervoer, smokkela­rij)

  • Cornelis Houtepen, arbeider, wonende onder Rucphen,
werd schuldig verklaard aan "ongedekten vervoer van lompen in een buitenwaartsche richting, buitenroute of heerbaan op het terrein van toezigt omschreven bij artikel 177 der Algemene Wet van 26 augustus 1822 (Stbl. nr. 38)". Op 18 juli 1860 was hij aangetroffen met een pak katoenen lompen van 25 pond, terwijl daarover belasting van tien gulden per honderd pond ver­schuldigd is.
De rechtbank veroordeelde hem bij verstek tot een maand gevan­genisstraf en veroordeling in de kosten van het geding.
 

7.   1873, rolnummer 143 [102]    (rebel­lie)

  • Cornelis Houtepen, 31 jaar, arbeider, geboren te Fijn­aart, wonende te Dinteloord,
werd, aangezien hij tezamen met Leendert Hartman, 42 jaar, en Adriaan de Nijs, 22 jaar, een veldwachter belette een beschon­ken vent ge­naamd Fraat­s, die de openbare rust verstoorde, op te brengen, wegens rebel­lie zonder wapens tegen een veldwach­ter onder verzach­tende omstandigheden (geen zwaar nadeel en de beklaagden waren van goed zedelijk gedrag) ver­oordeeld tot zes dagen gevangenisstraf.
 

8.   1888, rolnummer 654 [180]    (eenvoudige mishandeling)

  •   Cornelis Houtepen, 27 jaar, bouwman, geboren te Hoeven op 13 februari 1859 en wonende te Sint-Martenspolder, zoon van Marijn Houtepen en Maria Catharina Verschuren,
werd veroordeeld tot een geldboete van tien gulden, aangezien hij op 24 april 1888 te Hoeven Theresia Mol, 52-jarige weduwe van Adri­aan Jongeneel, opzettelijk zou hebben geslagen en mishandeld. Bij het getuigenverhoor verklaarde de weduwe dat zij na de woning van haar buurvrouw te hebben verlaten de beklaagde ontmoette en hem had gevraagd waarom hij haar enige tijd geleden had uitgescholden, waarna hij haar zou hebben geslagen zodat zij op de grond viel en haar ogen opzwollen. Haar 16-jarige dochter Cornelia verklaarde dat zij gezien had dat hij haar moeder op het hoofd en het aangezicht had gesla­gen zodat zij viel en haar ogen opzwollen, terwijl de beklaag­de verklaarde: "de Weduwe Jongeneelen zocht ruzie tegen mij. Ik heb haar niet geslagen, maar daar ik driftig waar, heeft mijne moeder mij terug geduwd ende aldoende is mijne moeder op het lijf van de weduwe Jongeneelen gevallen".
De gemeente Sint-Martenspolder verklaarde dat er geen nadelig verleden bekend was.
Overigens schreef de Marechaussee van de Brigade Oudenbosch de achternaam van de beklaagde als "Houte­pin".
 

8.   1898, rolnummer 791 [263]    (frau­de)

  • Cornelis Houtepen, landbouwer en winkelier, geboren en wonende te Oudenbosch, Groenewoud E 76,
werd er door de Officier van Justitie van beschuldigd een rundkoe voor een kar te hebben gespannen en het aldus te hebben gebruikt als trekdier zonder hiervan aangifte te doen, waarvoor een geldboete opgelegd diende te worden van vijf gulden.
De rechtbank veroordeelde gedaagde tot een geldboete van een gulden.
 

8.   1906, rolnummer 607 [332]    (frau­de)

  • Cornelis Houtepen, 47 jaar, landbouwer en koopman, gebo­ren te Hoeven en wonende te Oudenbosch, gehuwd met Maria de Hoon,
had op 13 september 1906 een paard (ruin, vos) aangegeven "als hoofd van een huisgezin gehouden wordend paard", terwijl het paard werd gebe­zigd ten behoeve van het vervoeren van gewassen zand ten behoeve van en in uitoefening van zijn beroep of bedrijf van koopman in zand. Dit betekende dat hij het aangif­tebiljet niet behoorlijk en overigens ook niet tijdig had ingevuld, zodat de Officier van Justitie een geldboete van vijf gulden eiste.
De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot een geldboete van drie gulden.
 

9.   1917, rolnummer 4477 [549]     (verboden vervoer, smokkela­rij)

  • Cornelis Houtepen, arbeider, geboren te Dinteloord op 15 maart 1899, wonende te Kruisland, Hoekje Boutweg, gemeen­te Steenbergen, zoon van Adrianus Houtepen en Cornelia Ver­straten,
werd op 5 juli 1917 om half een 's nachts ter hoogte van Bakkersberg onder Roosendaal op 5500 meter van de Belgische grens betrapt terwijl hij twee zakken cacao van het merk Plona en Sickesz droeg. Hij wilde deze naar België smokkelen en zou daarvoor 50 cent per kilo krijgen, dus ƒ 12,50 in totaal, en wel van de man die voor hem liep. Deze was echter op de vlucht geslagen.
De rechtbank veroordeelde hem tot 46 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, hetgeen betekende dat hij in vrijheid moest worden gesteld.
 

10.  1882, rolnummer 722 [145]    (oplichting)

  • Johanna Houtepen, 17 jaar, arbeidster, geboren en wonende te Hoeven,
bleek zich steeds als lasthebster van verschillende personen te hebben uitgegeven en zich zodoende diverse zaken valselijk te hebben toegeëigend. Het ging hierbij om de volgende zaken:
een krentenbrood t.w.v. ƒ 0,20: winkelwaren t.w.v. ƒ 2,74; vier meter vlemstof voor een vrouwenrok t.w.v. ƒ 2,00; rogge­- en tarwebrood t.w.v. ƒ 1,60; schoenen t.w.v. ƒ 2,10; drie glas­ruiten en stopverf t.w.v ƒ 0,90; twee broden t.w.v ƒ 0,20; twee broden t.w.v ƒ 0,40; 7,5 kg tarwemeel t.w.v ƒ 1,20.
De beklaagde verklaarde dat zij slechts ƒ 4,50 per week van haar vader kreeg voor het huishouden, bestaande uit haar vader, een 12-jarig broertje, een 11-jarig zusje en zichzelf en dat terwijl haar moeder vijf jaar daarvoor was overleden. Uit angst voor haar vader durfde zij hem niet te zeggen dat zij te weinig huishoudgeld ter beschikking had en had daarom haar toevlucht gezocht in de haar ten laste gelegde oplichtin­gen.
De vrouwelijke getuigen antwoordden op een vraag van de rech­ter eenstemmig, dat bij erg goed en zuinig beheer een huishou­den als dat van beklaagde met ƒ 4,50 onder­hou­den kan worden, doch dat beklaagde op reeds zeer jonge leeftijd haar moeder moest missen en daar dus waarschijnlijk niet erg bedre­ven in zal zijn.
De rechtbank veroordeelde de beklaagde op 14 december 1882, rekening houdend met de omstandigheid dat de beklaagde in armoede verkeerde en de zaken, die overigens van geringe waarde zijn, voor haar eigen huishouden heeft aangewend, tot een eenzame opsluiting van 15 dagen.
 

11.  1859, rolnummer 366 [43]    (dief­stal)

  •   Jan Houtepen, 38 jaar, arbeider, geboren te Roosendaal en wonende onder Rucphen,
bleek op 20 september 1859 twintig schoven boekweit van een akker te hebben gestolen, die op 22 september daarna door de veldwachter ten huize van de beklaagde in beslag werden geno­men.
De rechtbank oordeelde op 1 oktober van dat jaar het wanbe­drijf strafbaar doch kwam door de behoeftige omstandigheden van de beklaagde tot een verla­ging van de strafmaat, zodat deze niet drie maanden maar slechts twee maanden gevangenis­straf hoefde uit te zitten en daarnaast in de kosten van het geding werd veroordeeld.
 

11.  1860, rolnummer 444 [49]    (verboden ver­voer/smokkelarij)

  • Johannes Houtepen, 36 jaar, boendermaker, geboren en wone­nde te Rucphen,
werd op 26 juni 1860 tot een maand gevangenisstraf veroor­deeld ter zake van smokkel van 18 kilogram katoenen lompen.
 
 

11.  1861, rolnummer 239 [56]    (verboden ver­voer/smokkelarij)

  • Johannes Houtepen, boendermaker, geboren en wone­nde te Rucphen in het gehucht Langendijk,
werd op 22 april 1861 bij verstek (de dagvaarding was uitge­reikt aan zijn zus Catharina) veroordeeld tot een jaar gevan­ge­nisstraf gezien het feit dat hij met 19 pond katoenen lompen was aangetroffen tussen het bosje van Van Gastel en de grens en hij reeds eerder wegens een dergelijk misdrijf tot gevange­nisstraf was veroordeeld.
 

11.  1861, rolnummer 355 [57]    (verboden ver­voer/smokkelarij)

  •   Johannes Houtepen, boendermaker, geboren en wone­nde te Rucphen in het gehucht Langendijk,
werd op 29 mei 1861 gedagvaard en op 17 juni 1861 bij verstek veroordeeld tot een jaar gevan­ge­nisstraf gezien het feit dat op 7 maart van dat jaar geconstateerd werd dat hij met gemeng­de lompen met een gewicht van ongeveer 20 pond werd aangetrof­fen onder de gemeente Rucphen aan het Mastenbosch van de Commissaris nabij het Lokserstraatje en hij reeds eerder wegens een derge­lijk misdrijf op 7 augustus 1860 tot gevange­nisstraf was veroordeeld.
 

11.  1861, rolnrs 471 en 472 [58]    (verboden ver­voer/smokkelarij)

  • Johannes Houtepen, boendermaker, geboren en wone­nde te Rucphen in het gehucht Langendijk,
werd in de eerste zaak op 18 maart 1861 aangetroffen onder de gemeente Hoeven in het bezit van 20 pond katoenen lompen. De  dagvaarding werd betekend aan zijn zus Hendrina Houtepen onder de gemeente Hoeven in de Hoevensche Heide in de nabijheid van de woning van C. van Ginneken. De terechtzitting in deze zaak vond plaats op 12 augustus.
Op 13 augustus werd de zaak behandeld, waarbij de beklaagde op 10 mei 1861 in de nabijheid van de Zeegersdreef onder de gemeente Rucphen met 28 pond katoenen lompen werd aangetrof­fen.
De rechtbank veroordeelde hem tot een jaar gevangenisstraf.
 

12.  1918, rolnrs 2914, 2924 [608]  (verboden vervoer, smokkela­rij)

  • Johannes Houte(n)pen, arbeider, geboren te Rucphen op 9 april 1902, gedetineerd, en

13.

  • Marinus Houte(n)pen, arbeider, geboren te Rucphen op 25 maart 1899, ongehuwd, beiden zonen van Petrus Houtepen en Johanna Goor­den en beiden wonen­de te Roosen­daal M 75,
werden beiden op 28 juni 1918 ter plaatse genaamd Kortendijk nabij Roosendaal aangetroffen, de oudste met ongeveer 13 kilo­gram chocolade en de jongste met ongeveer 14 kilogram harde zeep.
De rechtbank oordeelde op 23 juli 1918 dat beiden tot celstraf veroordeeld werden onder aftrek van voorarrest, hetgeen bete­kende dat beiden in vrijheid gesteld dienden te worden.
 

13.  1917, rolnummer 5753 [561]    (overtreding tegen het weg­geld)

  • Marijnus Houtepen, arbeider, geboren op 25 maart 1899 te Ruc­phen, wonende te Roosendaal, Kortendijk M 75, zoon van Petrus Houtepen,
werd op 26 augustus 1917 op de keislagweg van Roosendaal naar Oud-Gastel ter plaatse genaamd Kalsdonk, aangetroffen op een zwart gelakt rijwiel met gele velgen van het merk Wolff Ameri­can, terwijl deze fiets niet was aangegeven voor de rijwiel­tuigenbelasting. Hij verklaarde als houder van de fiets dat hij niet wist dat het een provinciale weg was en dat hij slechts voor zijn plezier fietst. Toevallig was hij deze dag naar Capelberg geweest om daar te bidden.
De rechtbank veroordeelde hem tot een geldboete van vijf gulden.
 

14.  1905, rolnummer 623 [324]    (stroperij)

  • Marinus Adrianus Houtepen, 15 jaar, zandrijder, geboren en wonende te Oudenbosch,
werd tezamen met Marinus Jaspers, 15 jaar, zandrijder, door de rechtbank tijdens de terechtzitting van 5 oktober 1905 veroor­deeld tot zes gulden geldboete, aangezien zij op 10 augustus 1905 te Rucphen ter plaatse genaamd "De Schijfse Heideblokken" op een perceel heidegrond van Johannes van Leijenberg een partij zand op een wagen hadden gelden en zich dat hadden toegeëigend.

 

15.  1850, rolnummer 78 [1]    (dief­stal)

  • Petrus Houtepen, 32 jaar, arbeider, geboren te Wouw en wonende te Roosendaal, en Antonia Aarts, huisvrouw, 35 jaar, arbeidster, geboren en wonende te Roosendaal, met elkaar gehuwd,
waren door de marktmeester van de Marechaussee opgepakt wegens het vermoeden van diefstal van een aantal groene takkenbossen uit een bos in de nabijheid van hun woning, althans van mede­plichtigheid vandien door die desbewust te hebben ontvreemd en te eigen bate te hebben aangewend. Tijdens de te­rechtzitting werd dit nogmaals gevraagd, waarbij de verdachten allebei ontkenden.
De rechtbank oordeelde dat het geding geen bewijs heeft opge­leverd dat de beklaagden zich hieraan schuldig hadden gemaakt of hieraan medeplichtig zijn geweest, waarop vrijspraak volg­de.
 

15.  1853, rolnummer 335 [13]    (dief­stal)

  • Petrus Houtepen, 35 jaar, arbeider, geboren te Wouw en wonende te Roosendaal, gehuwd met Antonia Aarts, huisvrouw,­ 35 jaar, arbeidster, geboren en wonende te Roosendaal,
had zich schuldig gemaakt aan diefstal van zes á zeven hopen rogge, die na het maaien op het veld stonden en deel uitmaak­ten van de oogst van Johannes Schoonen te Roosendaal.
Dit was geen overtreding, maar een misdaad waarop lijf- en ont­erende straffen stonden, waardoor de rechtbank de zaak moest ver­wijzen naar het Provinciaal Gerechtshof van Noord-Brabant.
 

15.  1857, rolnummer 29 [30]    (landlope­rij)

  • Petrus Houtepen, 37 jaar, arbeider, geboren te Wouw en zonder vaste woonplaats of middelen van bestaan, gehuwd met Antonia Aarts, huis­vrouw,­ 35 jaar, arbeidster, geboren en wonende te Roosen­daal,
had zich op 7 januari 1857 schuldig gemaakt aan landloperij onder Roosendaal.
De rechtbank veroordeelde hem daarom tot gevangenzetting voor een maand en betaling van de kosten van het geding, in totaal groot vier gulden en veertig en een halve cent.
 

15.  1858, rolnummer 288 [37]    (dief­stal)

  • Petrus Houtepen, 40 jaar, arbeider, geboren te Wouw en wonen­de te Wouw, en Antonia Aarts, huisvrouw, 47 jaar, koopvrouw, geboren en wonende te Wouw, met elkaar gehuwd,
moesten beiden verschijnen op de correctionele terechtzitting van 13 september 1858.
Daar bekende Petrus Houtepen zich schuldig te hebben gemaakt aan ontvreemding ten nadele van de kinderen Rommels te Heerle onder Wouw van 1. een paar schoenen uit hun schuur op 8 juli 1858, 2. een buis (hemd?) tussen 11 en 13 juli uit diezelfde schuur, 3. een zijde spek van de zolder van hun woning op 13 juli, een en ander na reeds bij arrest van 19 oktober 1853  te zijn veroordeeld tot een correctionele gevangenisstraf voor de tijd van twee jaar wegens oogstdieverij.
Antonia verklaarde niets te weten en zich niet schuldig te hebben gemaakt aan medeplichtigheid aan de diefstallen, hele­rij of verberging van gestolen zaken.
De rechtbank veroordeelde Petrus op 31 augustus 1858 tot een gevangenisstraf van twee jaar en betaling van de kosten van het geding, in totaal ƒ 94,86, terwijl Antonia werd vrijge­sproken, uitgesproken tijdens de cor­rectionele terechtzitting van 13 september 1858.
 

15.  1858, rolnummer 289 [37]    (dief­stal)

  • Petrus Houtepen, 40 jaar, arbeider, geboren te Wouw en wonen­de te Wouw, gehuwd met Antonia Aarts, huisvrouw, 47 jaar, koop­vrouw, geboren en wonende te Wouw,
werd door de Officier van Justitie verhoord of hij 1. in de loop van het jaar 1857 ten nadele van Christiaan Kerstens uit diens wagenhuis te Heerle onder Wouw een kruiwagen had ont­vreemd, en 2. of hij ten nadele van Antonie Vos uit diens schuur onder Roosendaal een zeis had ontvreemd tussen 28 en 30 juni 1858, waarop hij antwoordde dat hij de kruiwagen op zijn werf gevonden had, maar dat hij de zeis inderdaad ontvreemd had.
Hierop veroordeelde de rechtbank hem op 31 augustus 1858 tot een gevangenisstraf van een jaar en betaling van de kosten van het geding, in totaal ƒ 77,32, uitgesproken tijdens de cor­rectionele terechtzitting van 9 september 1858.
 

15.  1858, rolnummer 189 [36]    (dief­stal)

  • Petrus Houtepen, 39 jaar, arbeider, geboren te Wouw en wonen­de te Wouw, gehuwd met Antonia Aarts, huisvrouw, 47 jaar, koop­vrouw, geboren en wonende te Wouw,
werd door de Officier van Justitie gevraagd of hij omstreeks half december 1857 's nachts ten nadele van Jacobus de Regt een blauw linnen kiel heeft ontvreemd van de open werf van Jan Potters te Wouw, hetgeen door hem ontkennend werd beantwoord, stellende dat hij die kiel voor Sint Jan had gekocht te Ant­wer­pen op de luizenmarkt nabij het Kastelenplein voor een koopsom van vijf franken.
De rechtbank oordeelde op 27 mei 1858 "dat de beklaagde naar de aankomst van gedachte kiel ondervraagd gene voldoende inlichting deswege heeft kunnen geven en dat evengemelde daad­zaken onder dien omstandigheden aanwijzingen daarstellen, die een regstgeldig bewijs opleveren, dat hij, beklaagden, meerge­melden kiel heeft ontvreemd en mitsdien schuldig staat aan eenvoudigen diefstal ... "enzovoorts" ... dat de strafbaarheid door de geringe waarde van het ontvreemde, welke hoogstens 2 á 3 gulden zal bedragen, en door de behoeftigen toestand waarin de beklaagde verkeert min of meer wordt verkleind."
Kortom een gevangenisstraf van een maand en veroordeling in de kosten van het geding, in totaal groot ƒ 18,12.
 

15.  1862, rolnummer 223 [64]    (verboden ver­voer/smokkelarij)

  • Pieter Houtepen, arbeider, wonende te Wouw,
werd op 6 februari 1862 opgepakt wegens het vervoer van ge­meng­de lompen met een gewicht van 41 pond.
Hij werd door de rechtbank op 2 juni 1862 bij verstek veroor­deeld tot een maand gevangenisstraf en betaling van de kosten van het ge­ding, in totaal groot ƒ 4,87.
 

15.  1862, rolnummer 335 [65]    (verboden ver­voer/smokkelarij)

  • Pieter Houtepen, arbeider, wonende te Wouw,
werd op 3 maart 1862 opgepakt wegens het vervoer van katoenen lompen met een gewicht van 34 pond.
Hij werd door de rechtbank op 5 september 1862 bij verstek veroor­deeld tot een maand gevangenisstraf en betaling van de kosten van het ge­ding, in totaal groot ƒ 9,38.
 

16.  1854, rolnummer 494 [19]    (bedelarij)

  • Wilhelmina Nuijtermans, eigenlijk genaamd Wilhelmina Houte­pen, 26 jaar, koopvrouwe, geboren te Steenbergen, wonende te Bergen op Zoom,
werd tezamen met Elisabeth van den Akker, eigenlijk genaamd Elisabeth Servais, 26 jaar, breidster, geboren te Luik, wonen­de te Bergen op Zoom op 6 november 1854 door veldwachter Hubertus Johannes Elling te Halsteren aangetroffen, terwijl ze aan het huis van Johannes Petrus Koenraad te Halsteren om een cent of een stuk brood aan het bedelen waren. Ze verklaarden dat ze om een stuk brood hadden gevraagd omdat een van hen een flauwte had. De Officier van Justitie eiste 1 maand gevan­gen­zetting aangezien zij zich schuldig hadden gemaakt aan bedela­rij in een plaats waar een openbare inrichting ter voorkoming van bedelarij bestond.
De rechtbank veroordeelde beiden tot 14 dagen gevangenzetting en tot betaling van de kosten van het geding, in totaal groot zes gulden en zevenenzeventig en een halve cent.
 
 
Een aantal vonnissen zijn nog niet openbaar, te weten:
 
H.     Houtepen,  1921, rolnr 1392,    [668],   vernieling;
J.     Houtepen,  1924, rolnr 1794,    [688],   mishandeling;
J.     Houtepen,  1927, rolnr  265,    [703],   mishandeling;
J.     Houtepen,  1925, rolnr 2551,    [696],   vernieling;
J.     Houtepen,  1919, rolnr 2464,    [643],   smokkelarij;
J.     Houtepen,  1922, rolnr  904,    [673],   weggeld;
J.     Houtepen,  1925, rolnr 1864,    [694],   weggeld;
J.     Houte­pen,  1926, rolnr 1474,    [701],   weggeld;
J.     Houte­pen,  1927, rolnr 1596,    [708],   weggeld;
J.     Houte­pen,  1927, rolnr 1746,    [708],   weggeld;
M.J.   Houtepen,  1924, rolnr 1817,    [688],   drankwet;
M.J.   Houtepen,  1923, rolnr 1322,    [680],   weggeld;
P.J.   Houtepen,  1926, rolnr  852,    [699],   mishandeling;
P.J.   Houtepen,  1926, rolnr  852,    [699],   beschadiging;
P.J.   Houtepen,  1927, rolnr   83,    [702],   wederspannig­heid;
P.J.A. Houtepen,  1921, rolnr 1047,    [667],   diefstal;
 
 
Familiewapen Houtepen